Vroeger werkte men van zonsopgang tot
zonsondergang, maar zo eind negentiende eeuw begonnen de arbeidsomstandigheden
en de lonen van arbeiders langzaam te verbeteren. Men kreeg meer vrije tijd, en
om daar een invulling aan te geven ging men zich verenigen. Naar schatting werden er verspreid over het
land wel honderdduizenden verenigingen opgericht, van lees- en breiclubjes tot
landelijk opererende verenigingen met honderden leden.
En jawel, Nederland behoort tot de wereldtop qua
verenigingsleven. Nederlanders zijn gemiddeld lid van zo’n drie verenigingen of
organisaties. Ruim vier op de tien Nederlandse volwassenen zetten zich in
georganiseerd verband in voor iets waarvoor ze niet betaald worden. Wij van het
programma “Uit De Kast” van Radio
Capelle doen dat ook, belangeloos zetten wij ons in voor jullie onze
luisteraars. Zo zijn wij, wij zijn gevers.
En uitzoemend is er een verband te zien tussen een
robuust verenigingsleven en een goed functionerende democratie doordat sociale
samenhang en maatschappelijk vertrouwen erdoor worden gestimuleerd.
Na al deze mooie woorden over het belang van het
verenigingsleven, moet ik bekennen dat ik zelf er niet zo heel erg van ben. Ik
lijk wat dat betreft op mijn moeder, die had, net als ik, van nature een
aversie tegen de sociale dwang en druk die erbij komt kijken. Als voorbeeld is
daar de volkstuin in Rijswijk die mijn ouders hadden. Daar zat een aardig stuk
grond bij waar mijn vader bloemen en planten maar ook groente verbouwde. De man
had daar zijn handen vol aan, maar toch werd er van de volkstuinvereniging
verwacht dat de leden zich ook om het groen van de publieke ruimtes bekommerden.
Daar werd een rooster voor aangelegd, zodat het gebeurde dat mijn vader op z’n
vrije dag de slootkanten aan het maaien was. Mijn moeder kon daar ziedend van worden,
en de stilzwijgende druk die op de dames werd uitgeoefend om kantinediensten te
draaien negeerde ze dan ook volledig. Terwijl mijn moeder een zeer sociale
vrouw was die uit zichzelf klaar stond voor iedereen, maar er moest geen dwang
achter zitten, want dan blokkeerde ze. Hakken gingen dan in de aarde en ik
herken het zo. Naast het en bloc-gedoe wat al niets voor mij is, moet ik ook niet
gepusht worden want dan gebeurt er dus niets. Reden waarom ik van kinds af aan
al nooit op verenigingen of clubjes heb gezeten en nog niet. Maar als ik iets
graag doe, zoals het schrijven van de tweemaandelijkse column voor “Uit De Kast”, dan ga ik er volledig
voor en ruim dan graag vrije tijd in om er iets van te maken.
Ik begrijp ook wel dat mijn visie niet de maatstaf
is en dat het vormen van verenigingen en clubjes vaak heel belangrijk en gewenst
is. Zo is er onlangs een vierdelig programma geweest van omroep MAX, “Vaarwel Nederland” waarin Nederlanders werden
geportretteerd die in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw zijn geëmigreerd
naar Amerika, Australië, Canada en Nieuw Zeeland. Wat daaruit naar voren kwam,
was dat in elk van de landen Nederlanders zich verenigden in allerlei clubjes
vanwege hun gezamenlijk verleden. Het was interessant om te zien en je begrijpt
ook meteen waarom mensen uit andere landen die zich in Nederland hebben
gevestigd ook elkaar opzoeken.
Iets wat je met elkaar deelt of wat je met elkaar
verbindt, dat is mede ook de reden dat er verschillende verenigingen en clubs
zijn opgericht door en voor de lhbt-gemeenschap, vaak wel voor iedere letter
apart, maar ook om juist met elkaar op te trekken en de strijd aan te gaan.
Want de oudste belangenorganisatie voor lhbt’ers, het COC, is natuurlijk, net
na de oorlog, opgericht om emancipatie en rechtsongelijkheid van lhbt’ers aan
te kaarten. En hoewel het hokjesdenken iets is wat we eigenlijk niet willen,
trekken we van nature toch naar anderen toe in wie we onszelf herkennen. We
voelen ons het meest senang als we entre nous zijn. Dat was voor lhbt’ers zeker
vroeger zo toen er nog een taboe op ruste, en je alleen onder elkaar jezelf kon
zijn. Maar ook nu er al heel veel gewonnen is wat betreft de acceptatie is het
nog steeds gewoon fijn om met andere gelijkgestemden tijd door te brengen.
En omdat lhbt’ers net mensen zijn, is er ook voor
elk wat wils wat betreft verenigingen en clubjes. Sportclubs, auto- en motorclubs,
studentenverenigingen, verenigingen voor lhbt’ers en geloof, clubs voor de oudere
lhbt’er, kortom voor iedere activiteit, levensfase of liefhebberij is er wel
een lhbt-variant te vinden. En nu noem ik wel steeds de lhbt-gemeenschap in één
adem, maar zoals al eerder gezegd verkeren de groeperingen waarvoor die letters
staan graag liever ook met anderen die onder dezelfde letter vallen. Homo’s en
lesbiennes trekken wel vaak gezamenlijk ten strijde voor acceptatie e.d., maar
het zijn toch in den beginne twee gescheiden werelden die vaker naast elkaar
bestaan dan met elkaar, met elk hun eigen mores.
Zo hebben lesbiennes een bovengemiddelde voorliefde
voor wandelen. Toon Hermans begreep dat klaarblijkelijk toen hij in 1967 voor
Jasperina de Jong het lied “De
Wandelclub” schreef, waarin Jo,
Lien, Kaatje en Truitje zeggen graag te wandelen in de natuur maar dan wel
zonder hi, zonder ha, zonder heren, want, zo gaan ze verder ‘we zijn dol op de merels maar we motten geen
kerels’. Dat het maar even duidelijk is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten